alarm
- alarm
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘noodsein, onrust’ voor het eerst aangetroffen in 1488 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alarm | alarmen |
verkleinwoord | alarmpje | alarmpjes |
het alarm o
- een waarschuwing tegen gevaar
- (elektronica) alarminstallatie
- Het alarm van de winkel ging af.
- ▸ Ze was niet eens tot de uitgang gekomen, waar ongetwijfeld het alarm zou zijn afgegaan.[3]
- wekker
- ▸ Zonder verder na te denken, grijp ik de afstandsbediening van het alarm van mijn nachtkastje en druk de rode knop in.[4]
- loos alarm
vals alarm; een alarm zonder dat er echt gevaar is
- • Daarna rukte ze de voordeur open en rende naar haar auto. ‘Laat het loos alarm zijn,’ murmelde ze. [5]
- ∗ We hebben nog steeds niet vast kunnen stellen of deze brievenschrijver een echte bedreiging vormt, of hij of zij daadwerkelijk van plan is te doen wat in de brieven wordt gesuggereerd of dat het loos alarm is.[6]
- Het woord alarm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alarm" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "alarm" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ alarm op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het koninklijk huis” (2022), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026354953
- ↑ “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff , ISBN 9789021042503
- ↑ Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
- ↑ Håkan Nesser“Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
alarm