alarmeren
- alar·me·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
alarmeren |
alarmeerde |
gealarmeerd |
zwak -d | volledig |
alarmeren
- overgankelijk door alarm oproepen of bijeenroepen
- De politie alarmeerde de brandweer na het ongeluk.
- overgankelijk in opschudding brengen
- Gealarmeerd door de Spaanse successen besloot koningin Elizabeth van Engeland tussen beide te komen in het conflict.
1. door alarm oproepen of bijeenroepen
- Het woord alarmeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alarmeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be