• alar·me·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
alarmeren
alarmeerde
gealarmeerd
zwak -d volledig

alarmeren

  1. overgankelijk door alarm oproepen of bijeenroepen
    • De politie alarmeerde de brandweer na het ongeluk. 
  2. overgankelijk in opschudding brengen
    • Gealarmeerd door de Spaanse successen besloot koningin Elizabeth van Engeland tussen beide te komen in het conflict. 
     'Het is niet de bedoeling hem te alarmeren.[1]
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]
  1. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be