• alarm·bel
enkelvoud meervoud
naamwoord alarmbel alarmbellen
verkleinwoord alarmbelletje alarmbelletjes

de alarmbelv / m

  1. een bel die luidt of geluid wordt bij een alarm
    • Toen de alarmbel afging, wisten we dat er brand was. 
  2. (figuurlijk) een waarschuwing
     Chantal hoorde een serie alarmbellen in haar hoofd afgaan.[1]
     Iemand die zich bij een van de eerste afspraakjes voordoet als een vrijwel volmaakt wezen - dat ook nog met de dag beter wordt - zal alarmbellen doen afgaan: zo iemand zal algauw onuitstaanbaar blijken en altijd ondoorgrondelijk blijven.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]