aandeelhouder
- Geluid: aandeelhouder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈaandelˌhɑudər / (5 lettergrepen)
- aan·deel·hou·der
- samenstelling van aandeel zn en houder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aandeelhouder | aandeelhouders |
verkleinwoord | aandeelhoudertje | aandeelhoudertjes |
de aandeelhouder m
- (financieel) een houder van één of meer bewijzen van aandeel
- De aandeelhouders werden erg zenuwachtig over een mogelijk naderende beurskrach.
- ▸ Nadat ik mijn verhaal had gedaan, vertelde Tom dat hij heeft ontdekt dat de vijf procent van het verkoopbedrag van iedere vervalsing naar een Zwitserse GmbH ging waarvan Heinz Kramm nog steeds enig aandeelhouder is.[1]
- familieaandeelhouder, grootaandeelhouder, hoofdaandeelhouder, medeaandeelhouder, meerderheidsaandeelhouder, minderheidsaandeelhouder, privéaandeelhouder, referentieaandeelhouder
|
1. een houder van één of meer bewijzen van aandeel
- Het woord aandeelhouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aandeelhouder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff , ISBN 9789021042503
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be