aandeelhouderschap
- aan·deel·hou·der·schap
- afleiding van aandeelhouder met het achtervoegsel -schap
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aandeelhouderschap | aandeelhouderschappen |
verkleinwoord |
het aandeelhouderschap o
- (economie) het in bezit hebben van aandelen van een onderneming; het aandeelhouder zijn
- ▸ Aandeelhouders ergeren zich sowieso aan hun geringe inspraak. Topman De Haas gaat zijn eigen gang en wordt door critici met een zonnekoning vergeleken. CNV-bestuurder Patrick Fey werpt tegen dat de gemeenten nooit bijzonder hun best hebben gedaan. ,,Als je invloed wilt hebben via het aandeelhouderschap, werk daar dan aan.”[1]
- ▸ Berkelland heeft bij een eerdere discussie over het aandeelhouderschap van de Twentse afvalverwerker besloten deelnemer te blijven van het bedrijf.[2]
1. het in bezit hebben van aandelen van een onderneming; het aandeelhouder zijn
- Het woord aandeelhouderschap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron David Bremmer“D-day Eneco: dit zijn de argumenten vóór en tegen verkoop” (31-10-2017), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Berkelland wil aandelen Twence overnemen van Almelo en Oldenzaal” (02-11-2017), Tubantia