Zuid-Amerikaanse zeebeer
- (IPA in voorbereiding)
- Zuid-Ame·ri·kaan·se zee·beer
- verbinding van Zuid-Amerikaanse en zeebeer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Zuid-Amerikaanse zeebeer | Zuid-Amerikaanse zeeberen |
verkleinwoord | Zuid-Amerikaans zeebeertje | Zuid-Amerikaanse zeebeertjes |
de Zuid-Amerikaanse zeebeer m
- (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Arctocephalus australis uit de familie van de oorrobben Otariidae
- zuidelijke zeebeer, oorrobben, roofdieren, zoogdieren, viervoeters, gewervelden, chordadieren, dieren
- Australische zeeleeuw
- baardrob
- baikalrob
- bandrob
- Californische zeeleeuw
- Caribische monniksrob
- galapagoszeebeer
- galapagoszeeleeuw
- gewone zeehond
- grijze zeehond
- guadalupezeebeer
- Hawaïaanse monniksrob
- juanfernandezzeebeer
- Kaapse pelsrob
- Kaspische rob
- kerguelenzeebeer
- klapmuts
- krabbeneter
- larghazeehond
- manenrob
- Mediterrane monniksrob
- monniksrobben
- Nieuw-Zeelandse zeebeer
- Nieuw-Zeelandse zeeleeuw
- noordelijke zeebeer
- noordelijke zeeolifant
- oorrobben
- pelsrob
- ringelrob
- rob
- rosszeehond
- saimaarob
- stellerzeeleeuw
- Subantarctische zeebeer
- walrus
- walrussen
- weddellzeehond
- zadelrob
- zeeberen
- zeehond
- zeehonden
- zeeleeuw
- zeeleeuwen
- zeeluipaard
- zeeolifant
- zeeolifanten
- zeerob
- zuidelijke zeeolifant +
- Het woord 'Zuid-Amerikaanse zeebeer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.