galapagoszeeleeuw

- ga·la·pa·gos·zee·leeuw
- samenstelling van Galapagos en en zeeleeuw zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | galapagoszeeleeuw | galapagoszeeleeuwen |
verkleinwoord | galapagoszeeleeuwtje | galapagoszeeleeuwtjes |
de galapagoszeeleeuw m
- (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Zalophus wollebaeki
, een soort zeeleeuw die alleen voorkomt op de Galápagoseilanden en Isla de la Plata (Ecuador)
Op de Galapagoseilanden zijn het de meest voorkomende zeeleeuwen en zij worden vaak gezien in groepen die aan de stranden (of andere plaatsen waar ook mensen komen) liggen te zonnen. Het zijn opvallende verschijningen door hun luid geblaf en hun speels gedrag, waarbij ze zich sierlijk in de golven van de branding bewegen.
- Australische zeeleeuw
- baardrob
- baikalrob
- bandrob
- Californische zeeleeuw
- Caribische monniksrob
- galapagoszeebeer
- gewone zeehond
- grijze zeehond
- guadalupezeebeer
- Hawaïaanse monniksrob
- juanfernandezzeebeer
- Kaapse pelsrob
- Kaspische rob
- kerguelenzeebeer
- klapmuts
- krabbeneter
- larghazeehond
- manenrob
- Mediterrane monniksrob
- monniksrobben
- Nieuw-Zeelandse zeebeer
- Nieuw-Zeelandse zeeleeuw
- noordelijke zeebeer
- noordelijke zeeolifant
- oorrobben
- pelsrob
- ringelrob
- rob
- rosszeehond
- saimaarob
- stellerzeeleeuw
- Subantarctische zeebeer
- walrus
- walrussen
- weddellzeehond
- zadelrob
- zeeberen
- zeehond
- zeehonden
- zeeleeuw
- zeeleeuwen
- zeeluipaard
- zeeolifant
- zeeolifanten
- zeerob
- Zuid-Amerikaanse zeebeer
- zuidelijke zeeolifant +
- Zie Wikipedia voor meer informatie.