stellerzeeleeuw
- (IPA in voorbereiding)
- stel·ler·zee·leeuw
- eponiem samenstelling van Steller zn en zeeleeuw zn , naar de 18e-eeuwse Duitse natuuronderzoeker G.W. Steller die het dier als eerste beschreef in 1741
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stellerzeeleeuw | stellerzeeleeuwen |
verkleinwoord | stellerzeeleeuwtje | stellerzeeleeuwtjes |
de stellerzeeleeuw m
- (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Eumetopias jubatus , de grootste soort uit de familie der oorrobben (Otariidae )
Dit is de enige soort binnen het geslacht Eumetopias . De Stellerzeeleeuw komt enkel voor in de Noordelijke Grote Oceaan.
- Australische zeeleeuw
- baardrob
- baikalrob
- bandrob
- Californische zeeleeuw
- Caribische monniksrob
- galapagoszeebeer
- galapagoszeeleeuw
- gewone zeehond
- grijze zeehond
- guadalupezeebeer
- Hawaïaanse monniksrob
- juanfernandezzeebeer
- Kaapse pelsrob
- Kaspische rob
- kerguelenzeebeer
- klapmuts
- krabbeneter
- larghazeehond
- manenrob
- Mediterrane monniksrob
- monniksrobben
- Nieuw-Zeelandse zeebeer
- Nieuw-Zeelandse zeeleeuw
- noordelijke zeebeer
- noordelijke zeeolifant
- oorrobben
- pelsrob
- ringelrob
- rob
- rosszeehond
- saimaarob
- Subantarctische zeebeer
- walrus
- walrussen
- weddellzeehond
- zadelrob
- zeeberen
- zeehond
- zeehonden
- zeeleeuw
- zeeleeuwen
- zeeluipaard
- zeeolifant
- zeeolifanten
- zeerob
- Zuid-Amerikaanse zeebeer
- zuidelijke zeeolifant +
- Het woord 'stellerzeeleeuw' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.