• zwa·ge·res
  • Afgeleid van zwager met het achtervoegsel -es (dat vrouwelijke varianten vormt).
enkelvoud meervoud
naamwoord zwageres zwageressen
verkleinwoord zwageresje zwageresjes

de zwageresv

  1. (familie) de echtgenote van iemands broer of zus, of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote
  • Dit woord is typisch Surinaams; in het Europese Nederlands komt zij niet voor.
13 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be