zwageres
- zwa·ge·res
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwageres | zwageressen |
verkleinwoord | zwageresje | zwageresjes |
de zwageres v
- (familie) de echtgenote van iemands broer of zus, of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote
- Dit woord is typisch Surinaams; in het Europese Nederlands komt zij niet voor.
- (Surinaams-Nederlands) zwagerin
- (Europees-Nederlands) schoonzus, schoonzuster
1. de echtgenote van iemands broer of zus, of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote.
- Het woord zwageres staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwageres" herkend door:
13 % | van de Nederlanders; |
29 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be