zintuig
- zin·tuig
- In de betekenis van ‘orgaan dat prikkels van buiten waarneemt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1678 [1]
- samenstelling van zin en tuig [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zintuig | zintuigen |
verkleinwoord | zintuigje | zintuigjes |
het zintuig o
- een orgaan dat prikkels uit de buitenwereld in elektrische signalen voor de hersenen omzet
- De neus is het zintuig waarmee men ruikt.
1. orgaan
- Het woord zintuig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zintuig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zintuig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zintuig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be