• reuk·zin·tuig
enkelvoud meervoud
naamwoord reukzintuig reukzintuigen
verkleinwoord reukzintuigje reukzintuigjes

het reukzintuigo

  1. (anatomie) het orgaan waarmee men geur kan waarnemen
     Niet alleen het reukzintuig wordt bevredigd. 'Het is een feest voor alle zintuigen. Om te beginnen is de vorm perfect. De goudbruine buitenkant is knapperig, maar niet hard. Van binnen is ie heerlijk luchtig.'[2]
     Het ergert parfumholic Lubbers wel eens dat het reukzintuig in het Westen zo’n ondergeschoven kindje is.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Max van Geuns
    “Win het Broodje van de Week: ham-kaascroissant” (6 mei 2015), Het Parool
  3.   Weblink bron
    Jacomijn Hoekman
    “Op zoek naar het parfum dat bij u past” (19-03-2012), Reformatorisch Dagblad