• zeld·zaam
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘schaars’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1556 [1]
  • Afgeleid van zeld- met het achtervoegsel -zaam.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zeldzaam zeldzamer zeldzaamst
verbogen zeldzame zeldzamere zeldzaamste
partitief zeldzaams zeldzamers -

zeldzaam

  1. naar verhouding gering in aantal
    • Deze vogel is veel zeldzamer geworden. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]