volume
- vo·lu·me
- In de betekenis van ‘ruimtelijke capaciteit’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1587.[1]
- In de betekenis van ‘boekdeel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1529.[1]
- Leenwoord uit Frans volume ‘inhoud, omvang’, geleerde ontlening uit Latijn volūmen ‘manuscriptrol; kromming, draaiing’.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | volume | volumes volumen |
verkleinwoord | volumetje | volumetjes |
- (wiskunde) afmeting van de hoeveelheid ruimte die een driedimensionaal object of ruimtedeel omvat; het in kubieke eenheden uitgedrukte product van lengte, breedte en hoogte
- Het volume van een stof neemt bij opwarming in de regel toe.
- (muziek) sterkte van geluiden
- fysieke informatiedrager, bijvoorbeeld bij boeken en cd's (⇒ band, boekdeel, deel)
- [1] inhoud
|
|
1. ruimtelijke capaciteit
- Het woord volume staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volume" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "volume" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ volume op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be