Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·luids·vo·lu·me
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geluidsvolume geluidsvolumes
geluidsvolumen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geluidsvolumeo

  1. de hoeveelheid lawaai dat door iets wordt gemaakt
     Het geluidsvolume nam toe aan tafel, ze waren met iets meer dan twintig personen, de halve groep, vrij normaal voor een weekend in de herfs. Ze toostten afwisselend op de aanstaande overwinning van het NBF in Vietnam, de Moskvitsj en de uiteindelijke oplossing van de antisemietenkwestie op Sôrgàrden.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535