drie boekdelen
  • boek·deel
enkelvoud meervoud
naamwoord boekdeel boekdelen
verkleinwoord boekdeeltje boekdeeltjes

het boekdeelo

  1. drukwerk dat zoveel bladzijden heeft dat het in aparte band kan worden gebonden, maar waarvan de inhoud onderdeel is van een groter werk
    • De historicus ging zo precies te werk, dat alleen al de aanloop naar de oorlog een heel boekdeel besloeg. 
  2. (figuurlijk) iets wat veel informatie bevat
    • Ik kan wel een boekdeel vullen met zijn stommiteiten. 
  • boekdelen spreken
zeer veel informatie geven die op een andere manier niet zo duidelijk wordt, veelzeggend zijn
  • Afgelopen donderdagavond in de ‘verkeerde rij’ in de supermarkt. De man voor mij had het er zichtbaar moeilijk mee. De uitpuilende winkelwagen, het gezucht en de geïrriteerde blik spraken boekdelen: heel de dag gewerkt, nog niet gegeten, het wachten moest niet veel langer duren. Na een minuut of tien was hij eindelijk aan de beurt. [2]
 De ijzersterke acteursregie van Luca Guadagnino is gebleven, waarin kleine gebaren boekdelen kunnen spreken en allerlei onverwachte bewegingen de elektrische lading van de film versterken.[3]
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Mark van Waas 10 oktober 2012
  3.   Weblink bron “Dit zijn de films die je deze week moet zien” (10 januari 2018), Het Parool
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be