tjiftjaf
 zang    (hulp, bestand)
  • tjif·tjaf
  • In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in 1605 [1]
  • De naam is een onomatopee: een klanknabootsing van de zang van de vogel.
enkelvoud meervoud
naamwoord tjiftjaf tjiftjaffen
tjiftjafs
verkleinwoord tjiftjafje tjiftjafjes

de tjiftjafm [2]

  1. (zangvogels) Phylloscopus collybita  , een kleine zangvogel uit de Zangers (Sylviidae  )
    • Ik hoor een tjiftjaf in die boom daar. 
      Insessores (Roestvogels). Onder deze orde verdienen Ficedula rufa om den eigenaardigen naam van tjif-tjaf en de Motacilla alba (witte kwikstaart) aangestipt te worden.[3]
73 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]