• smel·ten
  • In de betekenis van ‘vloeibaar (doen) worden’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
smelten
/'smɛltə(n)/
smolt
/smɔlt/
gesmolten
/ɣə'smɔltə(n)/
klasse 3 volledig

smelten

  1. ergatief van vaste in vloeibare vorm overgaan
    • De sneeuw smolt in de warme zon. 
     Ondertussen woedde de storm onverminderd voort. Voordat ik weer in slaap viel kreeg ik de gedachte aan zeven verschrompelde lijken in gesmolten slaapzakken niet uit mijn hoofd.[4]
  2. overgankelijk van vaste in vloeibare vorm doen overgaan
    • Hij smolt het metaal in de oven. 

de smeltenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord smelt
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]