Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smel·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord smelter smelters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

smelter m [1]

  1. (beroep) iemand die werkt bij een smelterij
    • ,,Wel heb ik altijd mijn best moeten doen om in Nederland het hoofd boven water te houden. Zo ben ik vijftien jaar ijzersmelter geweest bij een aluminiumproducent in Vlissingen. Eerst aankomend smelter, vervolgens b-smelter en uiteindelijk c-smelter, waarbij ik de leiding kreeg op de werkvloer als de voorman weg was. Mijn werkgever zorgde voor onderdak in hotels, arbeidershuisjes en op vakantieparken. [2] 
  2. bedrijf waar men metalen smelt
    • De omzet van het bedrijf, dat voortkwam uit British Steel en Koninklijke Hoogovens, had groter kunnen uitpakken: in de resultaten neemt Tata Steel uit Mumbai niet langer de resultaten van zijn activiteiten in Zuidoost-Azië mee. Het heeft zijn 70% belang van die smelters al in de etalage staan. [3] 
    • Volgens de smelter van de munt was het slaan een enorme uitdaging en werd bewust voor een veel grotere versie gekozen. 'Het zal vermoedelijk nog heel lang de grootste munt ter wereld blijven, want niet veel munthuizen kunnen zulke grote munten slaan', aldus een woordvoerder van de Munt in Perth (ofwel de 'Perth Mint'). [4] 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen