• shan·ty
  • Leenwoord uit het Engels (zie #Engels, bet. 3). In de betekenis van ‘ritmisch zeemanslied’ voor het eerst aangetroffen in 1957 [1]. Via het Engels verder te herleiden tot het Franse “chantez”.
enkelvoud meervoud
naamwoord shanty shanty's
verkleinwoord - -

de shantyv / m

  1. (muziek), (scheepvaart) een ritmisch passend liedje dat matrozen in koor zongen tijdens monotone karweitjes zoals het anker lichten, of gewoon voor de lol
    • Zingen bij het werk is in onbruik geraakt, maar bij allerlei evenementen worden nog shanty's gezongen door shantykoren. 
55 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
shanty shanties
  • [1], [2]: Mogelijk van chantier, wat in het Canadees Frans specifiek "houthakkershut" betekent.[1]. Een minder breed gedragen verklaring is dat het afkomstig zou zijn van het Ierse seantí.
  • [3]: Van chantez, de gebiedende wijs van chanter.

shanty

  1. (eenvoudige) hut, krot, barak
    «It's a shanty
    Het is een krot.
  2. kroeg
  3. zeemanslied, shanty
    «They were singing a shanty
    Ze zongen een zeemanslied.
stellend vergrotend overtreffend
shanty shantier shantiest

shanty

  1. elegant, opvallend, zwierig
    «For eight days I moved back and forth between there and a nearby hotel in a shantier part of the town, depending on which offered the cheapest rate each night.[2]»
vervoeging
onbepaalde wijs to  shanty 
he/she/it  shanties 
verleden tijd  shantied 
voltooid
deelwoord
 shantied 
onvoltooid
deelwoord
 shantying 
gebiedende wijs  shanty 

shanty

  1. barakkeren