barak
- ba·rak
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eenvoudig gebouw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1673 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | barak | barakken |
verkleinwoord | barakje | barakjes |
- tijdelijk onderkomen voor een groep soldaten of andere personen
- Soldaten en asielzoekers slapen soms in barakken.
- ▸ Ze waren de onbetwiste heerseressen van de barakken en hielden zonder problemen een twintigtal kerels onder de duim, hoe naar liefde snakkend die zich ook konden gedragen na meerdere maanden in de bergen.[2]
- Het woord barak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "barak" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "barak" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
barak