krot
- krot
- [1] in de betekenis van ‘vervallen huis’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1] [2] [3]
- [2] verwijzing naar het productieproces waarin het snoep na bereiding nog 2 maanden ligt te "verkrotten" [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krot | krotten |
verkleinwoord | krotje | krotjes |
- oude, slechte, kapotte armoedige woning
- In de achterbuurt staan veel krotten die onbewoonbaar verklaard zijn.
- (voeding) snoep gemaakt van kandijsiroop, glucose, suiker en boter, streekproduct in Halle
- ▸ Wie al eens carnaval viert in Halle zal ongetwijfeld ook al eens een krot geproefd hebben.[4]
- [1] hut
- Het woord krot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "krot" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[9] |
- ↑ "krot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ krot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ krot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 4,0 4,1 Weblink bron “Halse krotten van Streekproductencentrum: “Het is veel werk, maar zo’n erfgoed mocht echt niet verdwijnen”” (31 augustus 2019) op hln.be
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be