• ver·krot·ten
  • afgeleid van krot met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verkrotten
verkrotte
verkrot
zwak -t volledig

verkrotten [1] [2]

  1. ergatief door gebrekkig onderhoud in een krot veranderen
vervoeging van
verkrotten

verkrotten

  1. meervoud verleden tijd van verkrotten
    • Wij verkrotten. 
    • Jullie verkrotten. 
    • Zij verkrotten. 
80 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]