Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·woon·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbewoonbaar onbewoonbaarder onbewoonbaarst
verbogen onbewoonbare onbewoonbaardere onbewoonbaarste
partitief onbewoonbaars onbewoonbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

onbewoonbaar

  1. niet geschikt voor bewoning
    • De zwervers woonden in een onbewoonbaar verklaarde woning. 
     Door een windhoos boven het Zeeuwse Zierikzee zijn maandag één dode en zeven gewonden gevallen, meldt de veiligheidsregio Zeeland. Eerder was sprake van ongeveer tien gewonden. De windhoos zorgde voor veel schade. Tien tot twintig huurhuizen raakten tijdelijk onbewoonbaar.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Dode en zeven gewonden door windhoos boven Zierikzee” (27 juni 2022), NU.nl
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be