onbewoonbaar
- on·be·woon·baar
- Afgeleid van bewoonbaar met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onbewoonbaar | onbewoonbaarder | onbewoonbaarst |
verbogen | onbewoonbare | onbewoonbaardere | onbewoonbaarste |
partitief | onbewoonbaars | onbewoonbaarders | - |
onbewoonbaar
- niet geschikt voor bewoning
- De zwervers woonden in een onbewoonbaar verklaarde woning.
- ▸ Door een windhoos boven het Zeeuwse Zierikzee zijn maandag één dode en zeven gewonden gevallen, meldt de veiligheidsregio Zeeland. Eerder was sprake van ongeveer tien gewonden. De windhoos zorgde voor veel schade. Tien tot twintig huurhuizen raakten tijdelijk onbewoonbaar.[1]
- Het woord onbewoonbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onbewoonbaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron “Dode en zeven gewonden door windhoos boven Zierikzee” (27 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be