• schub
  • In de betekenis van ‘plaatje op bv. vissenhuid’ voor het eerst aangetroffen in 1480 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schub schubben
verkleinwoord schubje schubjes

de schubv / m

  1. (biologie) een van meerdere overlappende plaatjes van keratine die aan een kant vastzitten en zo een oppervlak bedekken
    • In de biologische nomenclatuur is een schub een kleine stijve plaat die uit een dierlijke huid steekt om bescherming te bieden. 
vervoeging van
schubben

schub

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schubben
    • Ik schub. 
  2. gebiedende wijs van schubben
    • Schub! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schubben
    • Schub je? 
93 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]