schub
- schub
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schub | schubben |
verkleinwoord | schubje | schubjes |
- (biologie) een van meerdere overlappende plaatjes van keratine die aan een kant vastzitten en zo een oppervlak bedekken
- In de biologische nomenclatuur is een schub een kleine stijve plaat die uit een dierlijke huid steekt om bescherming te bieden.
1. een van meerdere overlappende plaatjes van keratine die aan een kant vastzitten en zo een oppervlak bedekken
vervoeging van |
---|
schubben |
schub
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schubben
- Ik schub.
- gebiedende wijs van schubben
- Schub!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schubben
- Schub je?
- Het woord schub staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schub" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schub" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schub op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be