• schub·ach·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schubachtig schubachtiger schubachtigst
verbogen schubachtige schubachtigere schubachtigste
partitief schubachtigs schubachtigers -

schubachtig

  1. een huid of lichaamsbedekking lijkend op schubben zoals een vis ook schubben heeft
    • Het huis had een schubachtige leistenen bekleding 
    • 1 Samuël 17 vers 5 En hij had een koperen helm op zijn hoofd, en hij had een schubachtig pantsier aan; en het gewicht van het pantsier was vijf duizend sikkelen kopers.