schubsgewijs
- schubs·ge·wijs
stellend | |
---|---|
onverbogen | schubsgewijs |
verbogen | schubsgewijze |
partitief | schubsgewijs |
schubsgewijs
- op de manier van schubben; een oppervlak bedekkend met overlappende plaatjes die aan één kant vastzitten
- De gevel is opgebouwd uit ruitvormige zinken platen, die schubsgewijs op een houtconstructie zijn aangebracht.
-
Schubsgewijs geplaatste halve cirkels in een weefsel van zijdefluweel.
-
De lamellen van een pantser worden schubsgewijs aan elkaar geregen.
-
Tibetaans pantser met schubsgewijs aan elkaar geregen lamellen
- Het woord schubsgewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.