Portaal [1]
Portaal [2]
Portaal [3]
  • por·taal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘deurnis, gang’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • Afgeleid van het Latijnse porta (poort)
enkelvoud meervoud
naamwoord portaal portalen
verkleinwoord portaaltje portaaltjes

het portaalo

  1. (bouwkunde) de nis met omlijsting van een (buiten-)deur
    • In het portaal konden we even schuilen voor de regen. 
  2. (bouwkunde) de ingang van een tunnel
    • Het portaal van een moderne tunnel is maar sober uitgevoerd. 
  3. (techniek) de overspanning dwars over een (spoor-)weg waaraan verkeerborden, camera's e.d. en bovenleidingen, worden bevestigd.
    • Het portaal wordt ondersteund door portaalpoten. 
  4. (informatica) op internet een website of pagina die een overzicht tracht te scheppen over een bepaald onderwerp door middel van links
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]