dorpel
- dor·pel
- van Middelnederlands dorpel en Oudnederlands durpello; in de betekenis van ‘drempel’ voor het eerst aangetroffen in 701 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dorpel | dorpels |
verkleinwoord | dorpeltje | dorpeltjes |
de dorpel m
- (bouwkunde) het horizontale gedeelte van een kozijn tussen de verticale stijlen
- De houten dorpel was helemaal verrot als gevolg van slecht onderhoud.
- (Limburg) verkeersdrempel
- Hij vloog met zijn wagen hard over de dorpel heen.
- Het woord dorpel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dorpel" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dorpel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dorpel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dorpel | dorpels |
verkleinwoord |
dorpel
- sille (gebruikelijker)
- Ten roert doere noch durpel.
Het raakt kant noch wal.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dorpel | dorpels |
verkleinwoord |
dorpel