weldorpel
- wel·dor·pel
- samenstelling van wel ww en dorpel [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weldorpel | weldorpels |
verkleinwoord | weldorpeltje | weldorpeltjes |
de weldorpel m
- (bouwkunde) een dorpel met ingeschaafd waterhol, om afdruipend regenwater te keren die wordt aangebracht op een naar binnendraaiende buitendeur of raam.
- Het woord 'weldorpel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weldorpel" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
12 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be