• ple·be·jer
enkelvoud meervoud
naamwoord plebejer plebejers
verkleinwoord

de plebejerm

  1. (pejoratief) een lid van het gewone volk
    • Wat is de eerste ergernis van de plebejer bij aankomst in den vreemde? De code van de wifi. En wat is de tweede ergernis van de plebejer bij aankomst in den vreemde? De hoek van de kamer waar die ene morzel wifi zich ophoudt. Het ontbrak allemaal in The Lanesborough. Er was geen paswoord en er was overal wifi. Maar goed, eerst moest ik naar mijn kamer. Zonder sleutel! Want wat is de derde ergernis van de plebejer bij aankomst in den vreemde? Het kaartje van de deur. Het slot klikt, het lampje blijft rood, je kunt niet binnen en je haat het. De rechtgeaarde plebejer blijft voor de veiligheid altijd uit de minibar en hij nodigt zeker de butler niet uit voor een diner.[3] 
    • Hij had de houding van een plebejer die overal lak aan heeft. Een koning uit de onderwereld. Hij is onberekenbaar en gevaarlijk en ik vrees dat de Duitse bondskanselier Angela Merkel gelijk heeft als ze zegt dat Poetin het zicht op de werkelijkheid verloren heeft.' [4] 
63 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[5]
  1. plebejer op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 10 OKTOBER 2015 An Olaerts
  4. Volkskrant Sacha Kester 14 maart 2014
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be