[2] Het interval "octaaf"
[3] Het zg. ééngestreepte octaaf c1 t/m b1
  • oc·taaf
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘achtste toon van de grondtoon af’ voor het eerst aangetroffen in 1601 [1]
  • van Latijnoctavus "achtste"
enkelvoud meervoud
naamwoord octaaf octaven
verkleinwoord octaafje octaafjes

octaaf o/v/m

  1. (muziek) de achtste trap van een diatonische toonladder
  2. (muziek) het interval tussen twee tonen, waarvoor geldt dat de frequentie van de tweede toon precies het dubbele, of de helft, is van die van de eerste
    • Het octaaf is een perfect consonant interval. 
  3. (muziek) een reeks van twaalf tonen van “c” tot en met “b”
    • Van de dirigent moet hij het motiefje een octaaf hoger spelen. 
  4. (letterkunde) gedicht van acht versregels
  5. (religie) een periode van acht dagen waarmee de viering van een hoogfeest kan worden verlengd
  • rein octaaf
een octaaf zonder alteratie (twaalf halve toonafstanden)
halve toon ruimer dan een rein octaaf
halve toon krapper dan een rein octaaf
  • decibel per octaaf
maat voor geluidsterkte per frequentieverdubbeling
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]