noodle
- nood·le
- Ontleend aan het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noodle | noodles |
verkleinwoord |
- (voeding) dun uitgerold en in reepjes gesneden gekookt deegwaar van tarwebloem, eieren en water, meestal als voorgerecht gegeten
- Dit woord komt vooral in het meervoud voor.
- Het woord noodle staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Geluid: noodle (VS) (hulp, bestand)
- Geluid: noodle (AU) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈnuːdl/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to noodle |
he/she/it | noodles |
verleden tijd | noodled |
voltooid deelwoord |
noodled |
onvoltooid deelwoord |
noodling |
gebiedende wijs | noodle |
noodle
- onovergankelijk manipuleren (bijvoorbeeld een statistiek)
- onovergankelijk, (muziek) fantaseren, improviseren
- onovergankelijk, (spreektaal) uitdokteren
- [3]: to noodle up
- noodle around
- noodle over
- noodle up
enkelvoud | meervoud |
---|---|
noodle | noodles |
- In de betekenis "deegwaar" ontleend aan Duits Nudel of Nederlands noedel. De verdere herkomst van dit woord is onzeker; mogelijk van een West-Germaanse wortel *knappō, of van Latijn minutulus .
- In de betekenis "dom iemand" mogelijk verwant met noddle.
noodle (vaak in het meervoud)
- (voeding) noedel, vermicelli
- (spreektaal), (scheldwoord) uil, uilskuiken (een domme persoon)
- (spreektaal) hoofd (van mensen), knikker, stuiter
- (spreektaal), (eufemisme) leuter, snikkel
- (spreektaal), (figuurlijk) in verband met een noedelaardige streng, zoals een strengpers
- (1): pasta (noodles)
- [2]: bull calf, chucklehead, dolt, dunce, goon, numskull, simpleton
- [3]: bonce, noggin
- [1]: fine Chinese noodle
- [1]: glass noodle
- [1]: noodle casserole
- [1]: noodle dish
- [1]: noodle dough
- [1]: noodle salad
- [1]: noodle soufflé
- [1]: noodle soup
- [1]: noodle stew
- [1]: ribbon noodle
- [1]: wholemeal noodle
- [1]: whole-grain noddle
- [4]: swimming noodle