knikker
- knik·ker
- Naamwoord van handeling van knikken met het achtervoegsel -er [1][2][3]
- [1] kan ook als klanknabootsing worden opgevat, in de betekenis van ‘glazen of stenen balletje als kinderspel’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knikker | knikkers |
verkleinwoord | knikkertje | knikkertjes |
de knikker m
- (speelgoed) balletje van glas, marmer, steen, hout of klei, meestal gebruikt door kinderen om ermee te knikkeren
- ▸ Het jochie had knikkers gejat uit de broekzak van een andere kleuter.[5]
- ▸ Op school baarde het jongetje uit Indië enig opzien, vooral omdat je het niet aan hem kon zien, en ook omdat hij bij het knikkeren niet eenvoudig de knikker in de vuist hield en hem met zijn duim wegschoot, maar met wijs- en middelvinger van beide handen een ingewikkelde lanceerinrichting bouwde van waaruit hij hem wegkatapulteerde.[6]
- iemand die met het hoofd een op- en neergaande beweging maakt (meestal als teken van instemming)
- (informeel), (anatomie) hoofd [1]
- Hij heeft een kale knikker.
- [1] ertsknikker, stuitknikker
- [1] knikkerbaan, knikkerbeurs, knikkeren, knikkerhoofd, knikkerjongen, knikkerkop, knikkernoot, knikkerpot, knikkerspel, knikkertijd, knikkerzak
- [2] jaknikker
- [1] stuiter
[1]
- Er is stront aan de knikker.
Er is iets mis, er is iets vervelends aan de hand
- Het gaat niet om de knikkers, maar om het spel.
1. balletje van glas, marmer, steen, hout of klei
vervoeging van |
---|
knikkeren |
knikker
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knikkeren
- Ik knikker.
- gebiedende wijs van knikkeren
- Knikker!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knikkeren
- Knikker je?
- Het woord knikker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knikker" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ knikker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "knikker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Zihni Özdil“Waarom Rutte alles overleeft, en Bijleveld niet” (9 november 2019) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron “Kind van de Oost.” (2005), Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, ISBN 90 388 7437 5, p. 41
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be