stuiter
- stui·ter
- Naamwoord van handeling van stuiten met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stuiter | stuiters |
verkleinwoord | stuitertje | stuitertjes |
- (spel) grote knikker
vervoeging van |
---|
stuiteren |
stuiter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuiteren
- Ik stuiter.
- gebiedende wijs van stuiteren
- Stuiter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuiteren
- Stuiter je?
- Het woord stuiter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stuiter" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |