snikkel
- snik·kel
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘penis’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1]
- Herkomst: Bargoens [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snikkel | snikkels |
verkleinwoord | snikkeltje | snikkeltjes |
de snikkel m
- (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) het geslachtsdeel van de man, de penis
- Veel mannen scheppen op over hun snikkel.
- Het woord snikkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snikkel" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "snikkel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be