overpeinzen
  • over·pein·zen

overpeinzen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overpeinzen
overpeinsde
overpeinsd
zwak -d volledig
  1. ergens langere tijd ernstig over nadenken
    • De speler zelf postte gisteren een veelzeggende foto op Instagram: liggend op een veld in Verenigde Staten, waar Barça op tournee is, zijn toekomst overpeinzend, inclusief een twijfelende emoticon. De Franse krant Le Parisien meldde vandaag dat Neymar op dat trainingskamp al enkele ploeggenoten zou hebben ingelicht over zijn nakende vertrek. [2] 
     Ik telde mijn zegeningen, overpeinsde de alledaagse moeilijkheden van mijn werk en de onrust in de wereld.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Edwin Winkels 21-07-2017
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers