(klemtoonhomogram)

  • over·we·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overwegen
overwoog
overwogen
klasse 2 volledig [A]

[A] overwégen

  1. de voor- en nadelen bezien alvorens een beslissing te nemen.
    • Hij overwoog om te gaan verhuizen. 
     Dus, mocht je overwegen om zelf ook ooit een thru-hike te ondernemen, raad ik je aan zuinig te leven en een jaar lang 600 euro per maand in een sok te stoppen.[3]
     Nadat hij weg was overwoog ik zijn beweegredenen.[3]

[B] óverwegen

  1. overgankelijk opnieuw wegen

[C]deóverwegenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord overweg
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. 1 2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be