overwegen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van overwegen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overwegen | te overwegen | ||||||||
toekomend | zullen overwegen | te zullen overwegen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overwogen | te hebben overwogen | ||||||||
toekomend | overwogen zullen hebben | overwogen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overwegend | overwogen | ev. overweeg |
mv. verouderd overweegt |
overwege | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overweeg | overweegt | overweegt | overweegt | overweegt | overwegen | overwegen | overwegen | |||
verleden (o.v.t.) | overwoog | overwoog | overwoog | overwoog | overwoog | overwogen | overwogen | overwogen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overwegen | zult/zal overwegen | zult/zal overwegen | zult overwegen | zal overwegen | zullen overwegen | zullen overwegen | zullen overwegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overwegen | zou overwegen | zou(dt) overwegen | zoudt overwegen | zou overwegen | zouden overwegen | zouden overwegen | zouden overwegen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overwogen | hebt overwogen | hebt/heeft overwogen | hebt overwogen | heeft overwogen | hebben overwogen | hebben overwogen | hebben overwogen | |||
verleden (v.v.t.) | had overwogen | had overwogen | had overwogen | hadt overwogen | had overwogen | hadden overwogen | hadden overwogen | hadden overwogen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overwogen hebben | zal/zult overwogen hebben | zult/zal overwogen hebben | zult overwogen hebben | zal overwogen hebben | zullen overwogen hebben | zullen overwogen hebben | zullen overwogen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overwogen hebben | zou overwogen hebben | zou/zoudt overwogen hebben | zoudt overwogen hebben | zou overwogen hebben | zouden overwogen hebben | zouden overwogen hebben | zouden overwogen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overwogen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overwogen | er is overwogen | |||||||||
verleden | er werd overwogen | er was overwogen | |||||||||
toekomend | er zal overwogen worden | er zal overwogen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overwogen worden | er zou overwogen zijn | |||||||||
lijdende vorm overwogen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overwogen worden | overwogen te worden | ||||||||
toekomend | overwogen zullen worden | overwogen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overwogen zijn | overwogen te zijn | ||||||||
toekomend | overwogen zullen zijn | overwogen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overwogen | wordt overwogen | wordt overwogen | wordt overwogen | wordt overwogen | worden overwogen | worden overwogen | worden overwogen | |||
verleden (o.v.t.) | werd overwogen | werd overwogen | werd overwogen | werdt overwogen | werd overwogen | werden overwogen | werden overwogen | werden overwogen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overwogen worden | zult overwogen worden | zult overwogen worden | zult overwogen worden | zal overwogen worden | zullen overwogen worden | zullen overwogen worden | zullen overwogen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overwogen worden | zou overwogen worden | zou/zoudt overwogen worden | zoudt overwogen worden | zou overwogen worden | zouden overwogen worden | zouden overwogen worden | zouden overwogen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overwogen | bent overwogen | bent/is overwogen | zijt overwogen | is overwogen | zijn overwogen | zijn overwogen | zijn overwogen | |||
verleden (v.v.t.) | was overwogen | was overwogen | was overwogen | waart overwogen | was overwogen | waren overwogen | waren overwogen | waren overwogen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overwogen zijn | zult overwogen zijn | zult overwogen zijn | zult overwogen zijn | zal overwogen zijn | zullen overwogen zijn | zullen overwogen zijn | zullen overwogen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overwogen zijn | zou overwogen zijn | zou/zoudt overwogen zijn | zoudt overwogen zijn | zou overwogen zijn | zouden overwogen zijn | zouden overwogen zijn | zouden overwogen zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van overwegen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overwegen | over te wegen | ||||||||
toekomend | zullen overwegen over zullen wegen |
te zullen overwegen over te zullen wegen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overgewogen | te hebben overgewogen | ||||||||
toekomend | overgewogen zullen hebben | overgewogen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overwegend | overgewogen | ev. weeg over |
mv. verouderd weegt over |
wege over (bijzin) overwege | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | weeg over | weegt over | weegt over | weegt over | weegt over | wegen over | wegen over | wegen over | |||
verleden (o.v.t.) | woog over | woog over | woog over | woog over | woog over | wogen over | wogen over | wogen over | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overwegen | zult/zal overwegen | zult/zal overwegen | zult overwegen | zal overwegen | zullen overwegen | zullen overwegen | zullen overwegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overwegen | zou overwegen | zou(dt) overwegen | zoudt overwegen | zou overwegen | zouden overwegen | zouden overwegen | zouden overwegen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | overweeg | overweegt | overweegt | overweegt | overweegt | overwegen | overwegen | overwegen | |||
verleden (o.v.t.) | overwoog | overwoog | overwoog | overwoog | overwoog | overwogen | overwogen | overwogen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overwegen over zal wegen |
zult/zal overwegen over zult/zal wegen |
zult/zal overwegen over zult/zal wegen |
zult overwegen over zult wegen |
zal overwegen over zal wegen |
zullen overwegen over zullen wegen |
zullen overwegen over zullen wegen |
zullen overwegen over zullen wegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overwegen over zou wegen |
zou overwegen over zou wegen |
zou(dt) overwegen over zou(dt) wegen |
zoudt overwegen over zoudt wegen |
zou overwegen over zou wegen |
zouden overwegen over zouden wegen |
zouden overwegen over zouden wegen |
zouden overwegen over zouden wegen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overgewogen | hebt overgewogen | hebt/heeft overgewogen | hebt overgewogen | heeft overgewogen | hebben overgewogen | hebben overgewogen | hebben overgewogen | |||
verleden (v.v.t.) | had overgewogen | had overgewogen | had overgewogen | hadt overgewogen | had overgewogen | hadden overgewogen | hadden overgewogen | hadden overgewogen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgewogen hebben | zal/zult overgewogen hebben | zult/zal overgewogen hebben | zult overgewogen hebben | zal overgewogen hebben | zullen overgewogen hebben | zullen overgewogen hebben | zullen overgewogen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgewogen hebben | zou overgewogen hebben | zou/zoudt overgewogen hebben | zoudt overgewogen hebben | zou overgewogen hebben | zouden overgewogen hebben | zouden overgewogen hebben | zouden overgewogen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overgewogen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overgewogen | er is overgewogen | |||||||||
verleden | er werd overgewogen | er was overgewogen | |||||||||
toekomend | er zal overgewogen worden | er zal overgewogen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overgewogen worden | er zou overgewogen zijn | |||||||||
lijdende vorm overgewogen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overgewogen worden | overgewogen te worden | ||||||||
toekomend | overgewogen zullen worden | overgewogen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overgewogen zijn | overgewogen te zijn | ||||||||
toekomend | overgewogen zullen zijn | overgewogen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overgewogen | wordt overgewogen | wordt overgewogen | wordt overgewogen | wordt overgewogen | worden overgewogen | worden overgewogen | worden overgewogen | |||
verleden (o.v.t.) | werd overgewogen | werd overgewogen | werd overgewogen | werdt overgewogen | werd overgewogen | werden overgewogen | werden overgewogen | werden overgewogen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overgewogen worden | zult overgewogen worden | zult overgewogen worden | zult overgewogen worden | zal overgewogen worden | zullen overgewogen worden | zullen overgewogen worden | zullen overgewogen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overgewogen worden | zou overgewogen worden | zou/zoudt overgewogen worden | zoudt overgewogen worden | zou overgewogen worden | zouden overgewogen worden | zouden overgewogen worden | zouden overgewogen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overgewogen | bent overgewogen | bent/is overgewogen | zijt overgewogen | is overgewogen | zijn overgewogen | zijn overgewogen | zijn overgewogen | |||
verleden (v.v.t.) | was overgewogen | was overgewogen | was overgewogen | waart overgewogen | was overgewogen | waren overgewogen | waren overgewogen | waren overgewogen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgewogen zijn | zult overgewogen zijn | zult overgewogen zijn | zult overgewogen zijn | zal overgewogen zijn | zullen overgewogen zijn | zullen overgewogen zijn | zullen overgewogen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgewogen zijn | zou overgewogen zijn | zou/zoudt overgewogen zijn | zoudt overgewogen zijn | zou overgewogen zijn | zouden overgewogen zijn | zouden overgewogen zijn | zouden overgewogen zijn |