• over·we·gend
vervoeging van: overwegen
verbogen vorm: overwegende

overwegend

  1. onvoltooid deelwoord van overwegen


stellend vergrotend overtreffend
onverbogen overwegend overwegender overwegendst
verbogen overwegende overwegendere overwegendste
partitief overwegends overwegenders -

overwegend [1]

  1. voor het grootste gedeelte
    • "Het lijkt er op dat de verdachte door het plegen van misdrijven in overwegende mate in zijn levensonderhoud voorziet." [2] 
    • Voor Jet Volkering werkte het in ieder geval. Ze zit nu al anderhalf jaar op haar plek in de vestiging van Atlassian in Sydney. ,,Dat was niet vanzelfsprekend: ik kom uit een ander land en ben ook nog eens vrouw in een overwegende mannenwereld. Maar vanaf het begin heb ik me hier welkom gevoeld en kan ik helemaal mezelf zijn.” [3] 
  2. van iets dat het de doorslag geeft bij het maken van een beslissing; van iets dat het het zwaarst weegt bij het maken van een beslissing
    • Gevraagd naar het oordeel van de Raad van State zei de premier dat het advies weliswaar kritisch is, maar dat het kabinet 'overwegende reden ziet om door te gaan'. [4] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]