overwoog
- over·woog
vervoeging van |
---|
overwegen |
overwoog
- enkelvoud verleden tijd van overwegen
- Ik overwoog.
- Jij overwoog.
- Hij, zij, het overwoog.
- Ik overwoog.
vervoeging van |
---|
overwegen |
overwoog
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van overwegen
- ... dat ik overwoog.
- ... dat jij overwoog.
- ... dat hij, zij, het overwoog.
- ... dat ik overwoog.
- ▸ Nadat hij weg was overwoog ik zijn beweegredenen.[1]
- Het woord overwoog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers