• over·wo·gen
vervoeging van
overwegen

overwogen

  1. meervoud verleden tijd van overwegen
    • Wij overwogen. 
    • Jullie overwogen. 
    • Zij overwogen. 
  2. voltooid deelwoord van overwegen
vervoeging van
overwegen

overwogen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van overwegen
    • ...dat wij overwogen. 
    • ...dat jullie overwogen. 
    • ...dat zij overwogen.