overweg
- Geluid: óverweg (hulp, bestand)
- IPA: / ˈovərˌwɛx / (3 lettergrepen); /'ovərʋɛx/
- Geluid: overwég (hulp, bestand)
- IPA: / ˌovərˈwɛx / (3 lettergrepen); /ovər'ʋɛx/
- over·weg
- [A] samenstelling van over bw en weg zn [1]
- [B] van Middelnederlands overwech, op te vatten als samenstelling van over vz en weg zn [2] [3]
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | overweg | overwegen |
verkleinwoord | overweggetje overwegje |
overweggetjes overwegjes |
[A] de óverweg m
- een kruising van een weg met een spoorbaan.
- De overweg was gesloten omdat er een lange goederentrein aankwam.
1. een kruising van een weg met een spoorbaan
[B] overwég
- ~ kunnen met: goed kunnen opschieten met iemand.
- Nadien konden zij een stuk beter met elkaar overweg.
- ▸ Er was vaak een gitarist, die niet echt goed was, maar prima overweg kon met de basisakkoorden voor Bobs ‘Blowing in the Wind’.[4]
- Het woord overweg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overweg" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ overweg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be