uitdokteren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitdokteren (hulp, bestand)
- IPA: /œýdɔktərə(n)/
Woordafbreking
- uit·dok·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en dokteren ww
Werkwoord
uitdokteren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitdokteren |
dokterde uit |
uitgedokterd |
zwak -d | volledig |
- uitzoeken en uitproberen van iets om zo een probleem op te lossen
- Leren is hierbij in het begin belangrijker dan rendement. “Achter een bureau een masterplan voor de komende 5 jaar uitdokteren, is niet meer van deze tijd.[2]
- „Ik ben de oudste ceo van alle beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. Ik heb nog leiding mogen geven aan het uitdokteren van een plan tot 2020. Het is goed dat dit in uitvoering wordt gebracht door degenen die daar straks ook verantwoording over af moeten afleggen. Ik denk dat het dan beter is om de leiding eerder over te dragen.”[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord uitdokteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitdokteren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf ISABEL MICHELOTTI
- ↑ de Telegraaf RUBEN EG EN MARTIN VISSER 23 dec. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be