Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Mark
  • mark
  • [A] Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘oude munt en munteenheid van Duitsland’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1210 [1]
  • [B] In de betekenis van ‘grens’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 792 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mark marken
verkleinwoord markje markjes

[A] demarkm

  1. (financieel) naam voor verschillende munteenheden gebruikt in Bosnië en Herzegovina en tot de invoering van de euro in Duitsland en Finland
    • Ik heb nog een paar oude markjes bewaard. 

[B] demarkv/m

  1. (leenstelsel) een leen dat grensde aan het gebied van een ander rijk, meestal bestuurd door een markgraaf of markies
    • De naam Denemarken maakt duidelijk dat dit gebied een mark was aan de grens met de Franken. 
  2. (landbouw) een ongecultiveerd stuk land in gemeenschappelijk bezit
88 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.[2]
  • mark
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord mǫrk
Naar frequentie 1329
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mark     m: marken
v: marka  
  marker     markene  
genitief   marks     m: markens
v: markas  
  markers     markenes  
  • mark
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord mǫrk
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mark     marka     marker     markene  
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord mǫrk
Naar frequentie 859
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mark     marken     marker     markerna  
genitief   marks     markens     markers     markernas  

mark, g

  1. bodem, grond
  2. terrein, veld
  3. (financieel), (historisch) mark (munteenheid)
  4. (historisch) een oude Germaanse gewichtseenheid die wordt voornamelijk gebruikt voor metalen