mark
![]() |
- mark
[A] de mark m
- (financieel) naam voor verschillende munteenheden gebruikt in Bosnië en Herzegovina en tot de invoering van de euro in Duitsland en Finland
- Ik heb nog een paar oude markjes bewaard.
- (leenstelsel) een leen dat grensde aan het gebied van een ander rijk, meestal bestuurd door een markgraaf of markies
- De naam Denemarken maakt duidelijk dat dit gebied een mark was aan de grens met de Franken.
- (landbouw) een ongecultiveerd stuk land in gemeenschappelijk bezit
- [1] Bosnische inwisselbare mark, Bosnische mark, D-mark
- [1] Convertibele mark
- [1] Duitse mark
- [1] Finse mark
- [1] Oost-Duitse mark
- [1] West-Duitse mark
- [2] markgraaf, markies, marksteen
- [2] Denemarken, Spaanse Mark, Oostmark
- Het woord mark staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mark" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[2] |
- 1 2 "mark" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to mark |
he/she/it | marks |
verleden tijd | marked |
voltooid deelwoord |
marked |
onvoltooid deelwoord |
marking |
gebiedende wijs | mark |
mark
- onovergankelijk vlekken [1], vlekken maken
- onovergankelijk, (sport) de stand bijhouden
- overgankelijk aanmerken, markeren
- mark
- mark
mark, g
- bodem, grond
- terrein, veld
- (financieel), (historisch) mark (munteenheid)
- (historisch) een oude Germaanse gewichtseenheid die wordt voornamelijk gebruikt voor metalen
|