maniok
- ma·ni·ok
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘broodwortel’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maniok | - |
verkleinwoord |
de maniok m
- (plantkunde) verhoutende, overblijvende heester Manihot esculenta (wikidata: maniok )
- (voeding) eetbare wortel van Manihot esculenta (wikidata: maniok )
1. en 2. (wortel van) de plant Manihot esculenta
- Het woord maniok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maniok" herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "maniok" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be