• lek·ker
  • In de betekenis van ‘aangenaam van smaak of geur’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1] [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lekker lekkerder lekkerst
verbogen lekkere lekkerdere lekkerste
partitief lekkers lekkerders -

lekker

  1. aangenaam van smaak
  2. aangenaam in het algemeen
     Iedere avond sloop hij stilletjes naar de stal, rolde zich in een paardedeken en sliep lekker in het stro.[4]
     We hadden allebei onze trailfamilie verlaten en genoten nu van het alleen lopen, lekker overzichtelijk, zonder drama’s en gedoe.[5]
  3. gezond [1], lichamelijk in orde
     Zij voelde zich niet helemaal lekker, dus we hebben besloten dat het beter is dat iedereen thuisblijft.[6]
  • Dat gaat [even] lekker zo
(informeel) Dat gaat goed zo (meestal ironisch, waarbij juist het tegendeel wordt bedoeld)
  • Dat zit me [jou, hem...] niet lekker
Dat bevalt me niet, daar heb ik geen vrede mee
  • Het zal even lekker worden
(informeel) Gezegd van iets dat niet klopt of dat wat betreft de spreker niet kan/mag gebeuren
  • Iemand lekker maken
Iemand met iets aanlokkelijks proberen te verleiden
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[7]
  1. "lekker" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. lekker op website: Etymologiebank.nl
  3. lekker op website: Etymologiebank.nl
  4. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 11
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  6.   Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


lekker

  1. lekker; aangenaam van smaak


lekker

  1. lekker; aangenaam van smaak