• lek·kers

lekkers

  1. partitief van de stellende trap van lekker
    • Ik heb trek in iets lekkers! 
enkelvoud meervoud
naamwoord lekkers -
verkleinwoord - -

het lekkerso

  1. snoepgoed
    • Wie zoet is krijgt lekkers! 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be