lekkerpieper
- Geluid: lekkerpieper (hulp, bestand)
- IPA: / ˈlɛkərˌpipər / (4 lettergrepen)
- lek·ker·pie·per
- samenstelling van lekker en pieper [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lekkerpieper | lekkerpiepers |
verkleinwoord | - | - |
de lekkerpieper m
- (militair) (spottend) (bij de marine) hoge ambtenaar die niet veel hoeft te werken
- (militair) (spottend) (verouderd) (in Nederlands-Indië) soldaat die met andermans liefje aanpapt
- ▸ En nou krijgt ze gauw voor de tweede maal kiezen ... niemand zal d'r meer schaken! Voor lekkerpiepers hoef ik niet te vreezen.[2]
- (scheldwoord) (verouderd) (Nederlands-Indië) blauwe vent, Indo
- ▸ Doch ook daar moeten zij lijden door den vloek hunner geboorte; terwijl voor den gegoeden sinjo alle rangen tot de hoogste toe open staan, is de arme bastaard gedoemd om tal van vernederingen te verduren. Scheldnamen als: »blauwe vent, lekkerpieper, zwart mormel, klipsteen, zwarte aap, blauw lijk”, zijn er schering en inslag; en de beleedigde moet al die krenking stilzwijgend verkroppen om erger te voorkomen.[3]
[1] termen uit de marine:
- Het woord 'lekkerpieper' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ lekkerpieper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Si Tamoe Lama“Saridjem : de kazernehuishoudster, roman uit het Indische concubinaat” (1913), Haan, p. 20 op Delpher.nl
- ↑ Weblink bron Henri Hubert van Kol“Uit onze koloniën : uitvoerig reisverhaal” (1903), Sijthoff, p. 770 op Delpher.nl