• pie·pen
  • In de betekenis van ‘hoog geluid geven’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • klanknabootsing, in sommige betekenissen mogelijk ook verwant aan  pijpen ww  "een blaasinstrument bespelen" [2]
  • [4] In de betekenis van “slapen”, voor het eerst aangetroffen in 1903. [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
piepen
piepte
gepiept
zwak -t volledig

piepen

  1. een hoog geluid voortbrengen dat niet erg hard klinkt
    1. (dierengeluid) het geluid van een muisje
    2. het geluid van de vogeltjes
    3. het geluid van een hijgende adem
    4. het fijn schril geluid van een krakende scharnier
  2. onverwacht korte tijd tevoorschijn komen (al dan niet gepaard gaand met een piepgeluid)
  3. stiekem, snel of oppervlakkig naar iets kijken
  4. (militair) (informeel) slapen
  • De betekenis "naar iets kijken" is vooral in Vlaanderen gangbaar.

de piepenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord piep
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]