piep
- piep
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | piep | piepen |
verkleinwoord | piepje | piepjes |
- een piepend geluid
stellend | |
---|---|
onverbogen | piep |
verbogen | (alleen predicaat) |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
piep
- (informeel) piepjong
piep
- het geluid van sommige kleine diertjes
vervoeging van |
---|
piepen |
piep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van piepen
- Ik piep.
- gebiedende wijs van piepen
- Piep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van piepen
- Piep je?
- Het woord piep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "piep" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |